In
NRC Handelsblad van 7 december jongstleden betoogt dr. Hans Boutellier,
auteur van ‘De Veiligheidsutopie’, dat kunst en cultuur
een bijdrage moeten leveren aan een veilige maat-schappij. Hieronder
volgt een reactie van Paul Dikker.
Hoe zullen
we het nu weer hebben?
Kunst en cultuur moeten een bijdrage leveren aan een veilige maatschappij.
Dat bepleit Hans Boutellier in NRC Handelsblad van zaterdag 7 december.
In een leefwereld die steeds meer onder druk staat van ‘mondiale,
moeilijk beheersbare processen’ dienen kunst en cultuur een aanzet
te geven tot ‘een nieuw cultureel elan, een nieuw moreel radicalisme’.
Daarmee kan een sprankje hoop worden geboden op ‘exploratie van
morele intuïties, van empatisch vermogen; de mogelijkheid van een
hernomen onderzoek naar het goede en het schone’. Iets soortgelijks
beweerde Anna Tilroe diezelfde week in een openbare discussie in Galerie
Podion. Voor het bieden van een perspectief in de heersende maatschappelijke
problemen zag zij voor de kunst zelfs de belangrijkste rol weggelegd.
Niet de wetenschap, niet de politiek, maar de kunst als probleemoplosser.
Nu heb ik op zichzelf niets tegen zo’n morele aanspraak. Goed,
zij is schromelijk overtrokken in haar verwachting van wat de kunst
vermag. Kunstenaars zijn doorgaans geen terzakekundige maatschappijcritici.
En misschien is dat maar goed ook. Want het gaat in de kunst niet zozeer
om het onderwerp maar veeleer om de wijze waarop dat onderwerp vorm
wordt gegeven. Dus om het hoe en niet om het wat. Dat is nu juist hetgeen
kunst onderscheidt van terreinen als politiek en wetenschap. Niettemin
heeft kunst wel degelijk een intrinsiek morele dimensie. Wat mij betreft
is die gelegen in de vrijheid die van de kunstenaar wordt verlangd.
De bijzondere betekenis van kunst is hierin gelegen dat de kunstenaar
op authentieke en integere wijze zijn eigen waarnemingen, opvattingen
en ervaringen tot uitdrukking brengt. Dat vereist een kritische houding
tegenover de traditie, de omgeving en zichzelf. Alleen vanuit een dergelijke
instelling kan de kunstenaar zijn eigen vorm ontwikkelen. Vrijheid,
authenticiteit en integriteit, het zijn bij uitstek begrippen met een
morele dimensie.
Waar ik wel bezwaar tegen maak is tegen het beeld dat de kunst, en in
ons geval specifiek de beeldende kunst, het hieromtrent heeft laten
afweten. Alsof wij in de achterliggende jaren onze plichten hebben verzaakt.
Waarover gaat het toch altijd wanneer over ‘de kunst’ wordt
gesproken?
Die bestaat helemaal niet. In werkelijkheid is het aanbod per kunstdiscipline
zeer divers. Dat veel kunst in de openbaarheid volstrekt onzichtbaar
is en in het publieke debat geen enkele rol van betekenis speelt heeft
meer met de maatschappelijke context waarin kunst functioneert te maken
dan met ons als kunstenaars. Want kunst en cultuur behoren nu juist
tot dezelfde leefwereld waar Boutellier naar verwijst en hebben derhalve
met dezelfde moeilijk beheersbare processen te maken. Alle goede bedoelingen
ten spijt, het gaat dan ook niet aan om simpelweg een moreel appel te
doen op de wereld van kunst en cultuur. De roep om verandering moet
gebaseerd zijn op een juiste interpretatie van de huidige situatie.
Hedentendage manifesteert het kunstwerk zich maatschappelijk meer en
meer als economisch product en sociaal onderscheidingsmechanisme. Geld
en macht spelen een allesoverheersende rol. Net als elders in de economie
veroorzaakt het concurrentieprincipe ook in de kunstwereld een voortdurende
noodzaak tot productvernieuwing en de inzet van publicitaire strategieën,
waardoor het gebied van de kunst zich hoe langer hoe meer tot een cultuur
van academisch geschoolde deskundigen ontwikkelt. Modes volgen elkaar
in snel tempo op, publiek gemaakt en dus ook geconstitueerd door de
moderne massamedia die vanuit hun eigen motieven zijn gebrand op extremiteiten
en nieuwe trends.
Mechanismen uit de vrije markteconomie dringen hoe langer hoe meer onze
leefwereld binnen en koloniseren ook de kunstwereld. Belangrijk gevolg
van deze kolonisering is dat de aan de kunstwereld inherente artistiek-inhoudelijke
kwaliteitscriteria worden gecorrumpeerd en vervangen door marktgerichte
en kunsthistorische criteria, waarin aan kwalificaties als vernieuwend,
grensverleggend, eigentijds, actueel en conceptueel een cruciale betekenis
wordt toegekend. Dergelijke criteria zeggen niets over het kunstwerk
zelf en niets over haar morele dimensie. In het geding is slechts de
veronderstelde plaats van het kunstwerk in relatie tot andere kunstwerken
in een specifieke culturele context. Natuurlijk heeft dit ook zijn weerslag
op een gedeelte van de kunstenaars en hun productie. Wie als kunstenaar
mee wil tellen moet zich nou eenmaal bewegen in het dominante netwerk
en zich expliciet verhouden tot de heersende stromingen. In die zin
heeft Boutellier gelijk als hij zich afzet tegen de aanblik van de moderne
kunst. Maar het betreft hier slechts de ‘officiële’
kunst, de kunst die te zien is in ‘toonaangevende’ galerieën
en die gerecenseerd wordt door ‘theoretisch onderlegde’
critici.
Daarbuiten werken evenwel heel veel kunstenaars in betrekkelijke rust
aan de ontwikkeling van hun oeuvre. Af en toe kom je hun werk tegen
in een kunstuitleen, een ziekenhuis, een al dan niet door vrijwilligers
bemenste galerie of een etalage in een winkelstraat. Zomaar ineens een
schilderij dat je hart sneller doet kloppen omdat je voelt dat hier
iemand zonder enig ander oogmerk eerlijk en vakkundig iets moois heeft
gemaakt. Dat noem ik moreel radicalisme. Boutelier, Tilroe en al die
anderen die hun eigen wensdromen zo graag op ons projecteren, hoeven
het dan ook niet zo ver te zoeken. Grote woorden helpen niet. Anders
kijken wel.
Paul Dikker