home

 

 

IK WIL DE TOTALE FORMELE FIGURATIE

Paul Dikker in gesprek met Willem Kuipers

 

Paul Dikker is schilder, alweer jaren. Hij werd opgeleid aan de Rijksacademie in Amsterdam, maar minstens zo belangrijk voor zijn ontwikkeling was de studie politicologie, die hij cum lande afsloot. Beide instituten hebben hem gevormd. Wie hem over zijn werk hoort praten - en dat zal hij gezien zijn bescheidenheid ten overstaan van vreemden niet gauw doen - merkt al snel dat een gesprek over zijn kunst makkelijk een gesprek over de schilderkunst in het algemeen kan worden. Hij neemt het onderwerp serieus, en benadert het op een manier die verdergaat dan de praktijk van het schilderen, alsof de microkosmos van het doek hem in staat stelt vraagstukken aan te snijden die buiten het domein van de kunst te ingewikkeld zijn voor een antwoord. LEVENSVRAGEN. 'Eigenlijk', zegt hij, 'had ik filosofie moeten studeren.'

Voor Paul Dikker is schilderen niet louter een kwestie van expressie, van gevoel, maar iets wat je zonder voortdurend na te denken niet kunt doen. De ratio beïnvloedt in sterke mate zijn manier van werken. Soms wekt hij, al pratend, de indruk dat schilderen voor hem het zoeken is naar de oplossing van een gecompliceerd probleem, dat weliswaar uit het gevoel voortkomt maar daarin niet mag blijven steken. De emotie moet naar een ander plan worden getild, waardoor er - zowel voor de schilder als voor de kijker, denk ik - ruimte ontstaat, die je vrij kan maken, onthecht, los van de alledaagse beperkingen. Hij kan daar zodanig theoretische beschouwingen over ten beste geven, dat je soms meent eerder met een kunsttheoreticus dan met een kunstenaar in gesprek te zijn. Maar gelukkig weet hij zijn beschouwingen steeds met de nodige ironie te relativeren - enkan er gelachen worden. Bovendien zijn er, daar in zijn atelier op die bovenwoning aan de Marnixkade in Amsterdam zijn schilderijen, die je - met hun ruimte, hun kleur en hun licht - niet de kans geven om te vergeten waar het Paul Dikker uiteindelijk om gaat. OM HET SCHILDEREN.

Het begon al vroeg in zijn jeugd. Hij woonde nog in Zandvoort. Een buurjongen van zijn oma in Amsterdam schilderde. 'Dat wou ik ook', zegt hij. En toen er ook nog iemand naast hen kwam wonen die schilderde, was het pleit beslecht. Paul ging óók met papier en verf aan de slag. Het hielp hem de middelbare school te verdragen. 'Een vervelende, rechtse school', herinnert hij zich, met 'dat groeps-
gedrag van die ongeïnteresseerde jongetjes en meisjes'. Toch ging hij na zijn eindexamen niet naar de kunstacademie. 'Ik was bang dat ik daar allerlei dingen
moest doen waar ik geen zin in had', zegt hij, maar er was ook een andere reden. Door lezingen van de hegeliaanse politieke econoom Joop van Santen, die in de bibliotheek van Zandvoort sprak, werd hij op het idee gebracht om politicologie te gaan studeren in Amsterdam. 'Het was een bevrijding', vertelt hij, 'de stad, maar ook de studie. Ik leerde dat de wereld niet zo in elkaar stak als men mij op de middelbare school had voorgehouden. Wat een mogelijkheden! Het was een schok om te ontdekken dat niets vaststond, dat je de werkelijkheid op tal van manieren kon benaderen en dat die verschillende manieren ook allemaal wetenschappelijk gefundeerd konden worden. Ook met het socialisme kon dat. Het werd me al snel duidelijk dat dit zonder zijn filosofische en historische achtergrond niet te begrijpen viel. Er waren bibliotheken over volgeschreven.
Dat je dat allemaal kon lezen...' Je had er wel revolutionair van kunnen worden. 'Nee, nee, het was voor mij vooral wetenschappelijk interessant. De ruimte die daardoor ontstond om over de wereld na te denken. Het was voor mij een teleur-
stelling dat de meeste van mijn medestudenten vrijwel onmiddellijk marxist werden. Dat was weer dat groepsgedrag waar ik op school in Overveen zo'n hekel aan had gekregen.' Voor jou betekende het geen politieke keuze, maar was
het een louter intellectuele belangstelling? 'Een menselijke! Het ging mij niet alleen om het hoofd, maar ook om het hart.' Dus je wilde niet meteen de maatschappij veranderen? 'Nee, ik ben niet zo'n actievoerder. Ik was wel eens bij die krakersrellen aanwezig, maar dat was toch niet Je hield afstand? 'Ja, ik kan niet één bepaalde weg inslaan als ik weet dat er ook andere wegen zijn. Ik voelde niets voor het soort dogmatiek dat met een partijpolitiek standpunt verbonden is'.

In Amsterdam ging Paul Dikker niet alleen politicologie studeren ('en nog zo wat dingen eromheen, ik was nieuwsgierig', vertelt hij, 'ik wou weten hoe de wereld in elkaar stak'), maar kwam hij ook op de Rijksacademie terecht. Door een studiegenoot, die daar al een opleiding volgde. 'Hij zag mijn tekeningen en zei waarom kom je niet ook op de academie. Ik meldde me en mocht op proef komen. Na driekwart jaar mocht ik blijven.' Hij maakte de academie af, vijf jaar lang, vijfavonden in de week van zeven tot negen, en kreeg in mei 1985 zijn eerste tentoonstelling. Tot dan toe was hij helemaal niet van plan geweest om kunstenaar te worden. 'Ik vond het niet maatschappelijk relevant, en ik had ook geen idee wat ik de hele dag als kunstenaar moest doen. Ik snapte echt niet dat
je er de hele dag mee bezig kon zijn, laat staan week in week uit, jaren achtereen. Zo'n Cézanne, die steeds maar weer die Mont Sainte Victoire schildert, ik begreep het niet.' Maar toen hij in september van dat jaar zijn academische graad verwierf, bleef hij 'als vanzelf' doorschilderen.

En zo begon het, hoewel zijn aarzelingen allerminst verdwenen. 'Ik had eigenlijk twee vragen', zegt hij, 'en die waren: l. waar moet een kunstenaar voortdurend mee bezig zijn, en 2. wat heeft Rembrandt, of iemand anders uit die tijd, met Mondriaan te maken? Ik heb daar veel over gelezen. Uiteindelijk kwam ik tot het volgende. Bij Van Doesburg, van De Stijl, vond ik het onderscheid tussen het optische en het beeldende kijken. Het optische kijken is het alledaagse, het gewone kijken. Het beeldende kijken is het kijken naar schilderijen, zoals ze gemaakt zijn, en dat zou dan zijn: een uitdrukking van de ziel, van de geest. 'Maar wat is nou een schilderij? Dat is de volgende vraag. Voor mij is een schilderij, en ik omschrijf het iets anders dan Van Doesburg, te vatten in een aantal begrippen, namelijk de compositie van een vlak door middel van vorm, kleur, toon en structuur (of textuur). Dat is het, en verder kun je zeggen dat de persoonlijkheid van de kunstenaar zich naar zijn inhoud uitdrukt. Dat is een schilderij en op al die onderdelen, die zes elementen, compositie, vlak, vorm, kleur, toon en textuur is van alles mogelijk.'

Dat snap ik, maar het klinkt ook tamelijk algemeen. Maak het eens persoonlijker door je eigen ontwikkeling te schetsen. "t Begint tamelijk los, donker. In het begin zit er weinig kleur in. Dat zie je overigens bij meer kunstenaars, bij Van Gogh bijvoorbeeld, omdat kleur een extra probleem is. Dan ga ik voorstellingen maken, mensen die aan een tafel zitten, in kleur, maar nog gedempt, en dan doet zich al de vraag voor van de compositie. Dan maak ik een aantal gouaches, en zoek ik bewuster naar kleur, toon, de vormen worden afgebakender, dus niet meer los. Ik ga voorstudies maken, kleine schetsjes, heel kleine schilderijtjes zelfs, postzegels, om uit te proberen hoe het zit. Ook heb ik zo een aantal stillevens in olieverf gemaakt met potten, vazen en flessen, heel sterk gerangschikt, met een heel duidelijke voorstelling, heel afgebakend. Tussendoor probeerde ik ook wat non-figuratief te werken. Ik zat altijd maar zo vast aan de voorstelling en dacht vaak:
wat moet ik nou weer schilderen?' 'Uiteindelijk mondden deze verkenningen uit in acht grote schilderijen voor de Universiteit van Amsterdam, zo'n elf, twaalf jaar geleden. Ze waren glad geschilderd, laag over laag, ik wou de verfstreek niet meer zien. En zo schilder ik nog steeds.' 'Het was dus een proces van tamelijk onbevangen schilderen in relatie tot een model naar het creëren van een eigen wereld, waarbij ik al die elementen die specifiek zijn voor het schilderen thematiseer.'

Wat bedoel je met dat laatste? 'Dat je je ervan bewust bent dat al die begrippen een rol spelen, omdat je weet dat die verschillende schilderkunstige elementen intrinsiek zijn, dat wil zeggen: je kunt niet afzien van een van die elementen zonder eenzijdig te worden. Zodra je een druppel verf op het doek laat vallen, heb je onmiddellijk een compositorische ordening met een bepaalde ruimtelijkheid, vorm, kleur, toon en textuur. Op al die gebieden zijn oneindig veel mogelijkheden. Laat ik kort een voorbeeld geven: je kunt het doek als een tweedimensionaal vlak zien, maar je kunt ook een driedimensionale ruimte suggereren. Die ruimte kan heel afgebakend zijn, heel materieel, maar hij kan ook sferisch zijn. En je kunt natuurlijk proberen om binnen een schilderij verschillende ruimtes te creëren, bijvoorbeeld door vormen achter elkaar te plaatsen, groter of kleiner te maken, of door middel van het perspectief. Voor mij gaat het erom het spel te spelen, op leven en dood, onderlinge spanningen en tegenstellingen op te voeren en toch de eenheid van het beeld te bewaren.'

Ik snap het maar dan betekent het ook dat je iets moet hebben om een keuze te kunnen maken, als je zegt, ik wil een blauwe achtergrond en rode bomen, die ik op hun kop zet, want dat kan allemaal, als je de door jou genoemde elementen 'thematiseert', dan is er iets wat je daarin stuurt. 'Nou kijk, in de eerste plaats is de schilderkunst het domein van de schoonheid. Schoonheid is de leidraad (lacht), het doel waarnaar wij streven. Dat geldt niet voor iedereen. Bram van Velde bijvoorbeeld wilde helemaal geen schoonheid. Er zijn kunstenaars die bewust lelijke dingen maken. Dus de schoonheid is één en ja, twee is mijn persoonlijkheid, daar valt verder weinig over te zeggen, en drie is mijn houding tegenover de moderne kunst, voorzover die non-figuratief is. 'Het non-figuratieve is heel eenzijdig, ik denk ook dat het weinig overlevingswaarde heeft, het verveelt. Toch kun je de experimenten die op dit vlak zijn ondernomen niet negeren, hoewel je moet vaststellen dat ze zelden echt mooie kunstwerken hebben opgeleverd. Ik wil die experimenten inzetten om wél mooie schilderijen te maken. Ik denk dat de beeldende kunst het interessantst is als ze zich beweegt tussen het figuratieve en het formele, het non-figuratieve.'

Je wilt, begrijp ik, al die elementen van het schilderij waarover je het had verzelfstandigen, op zichzelf kunnen gebruiken, maar ze tegelijkertijd integreren in een samenhang? 'Ja, in een figuratieve context. Eigenlijk is het zodat er vanzelf een figuratief beeld ontstaat als je al die elementen gebruikt.' Gaat het je om het 'uiteindelijke schilderij', het schilderij dat alle andere overbodig maakt? 'Natuurlijk', zegt hij lachend, maar hij is geen romanticus, geen absolutist. Zijn inzet is breder. Met een beroep op Alben Camus geeft hij aan wat hij bedoelt. 'Camus heeft in De opstandige mens gezegd dat er maar één kunst is en dat is de kunst die de werkelijkheid transformeert. Een realistische kunst, een kunst die alleen maar afbeeldt, ontkent het geestelijke, de creativiteit of de inventiviteit van de mens. Een kunst die volledig non-figuratief is, ontkent het menselijke, het materiële, terwijl wij zowel geestelijke als materiële, dat wil zeggen fysieke wezens zijn. 'Voor mij is dat het uitgangspunt om een figuratieve kunst te willen maken, die formeel van aard is en dus eigenlijk abstract. Ik nuanceer de tegenstelling tussen figuratief en abstract, die eigenlijk heel vreemd is, want abstract wil zeggen, als je het hebt over beelding, over beeldende kunst, dat je de vorm abstraheert, niet de betekenis, de vorm. Ik wil een formeel-figuratieve kunst maken, waarin alle facetten van het beeldende kunstwerk gethematiseerd zijn. Ik wil de totale formele figuratie.' Dat laatste klinkt als een frase uit een avant-garde manifest, en we lachen er dan ook hartelijk om. Toch bedoelt hij het, hoe ironisch ook, serieus. En de vraag dringt zich op of zijn manier van werken op den duur niet zal leiden tot traditioneel realistische schilderijen, die evenwel - en nu komt de grap - géén nabootsing van de werkelijkheid te zien zullen geven. Het is vergelijkbaar met wat er gebeurt in een verhaal van de grote Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges, die een eigentijdse schrijver ettelijke eeuwen na Cervantes de Don Quichot laat schrijven, waardoor een nieuw boekontstaat, dat toch letterlijk hetzelfde is als het oude. Ra, ra, hoe kan dat?

Wie Paul Dikker door heeft, zal er meer van begrijpen en zal inzien dat hij zijn carrière niet als realist zal eindigen. Toch dient zich in elke figuratie iets van de realiteit aan. Dat is voor een schilder een probleem. 'Neem nou de zwaartekracht', zegt hij. 'Alles in onze wereld staat daardoor op de grond. Moet dat ook in je schilderijen? Hoe los je zoiets op? Magritte liet stenen zweven, bij Chagall vliegen mensen door de lucht. Dat is niet mijn methode. Ik moet altijd het gevoel hebben dat wat ik doe in mijzelf geaard is, dat het niet gewild is wat ik doe, het moet van mij zijn. In die. zin staan mijn schilderijen, hoe afstandelijk ik er ook over kan praten, heel dicht bij mijn gevoel, bij wie ik ben. Je probeert je eigen weg te gaan, maar dat kun je niet afdwingen. Het is geen maniertje dat je kunt bedenken. Het moet zich uit je werk ontwikkelen. Bij mij is het een heel geleidelijke ontwikkeling, van het losse naar het formele, naar iets wat ik niet weet. Ik probeer steeds meer weg te komen van de werkelijkheid, het is een zoeken naar ongebondenheid, los zijn van alles, onthechting, bevrijding, een poging om aan de beklemming van het alledaagse te ontkomen.'


Daarom schildert Paul Dikker, alweer jaren.